In de jaren na 1830 maakt de textielindustrie in Twente een stormachtige ontwikkeling door. Het blijkt aantrekkelijk te zijn om in Duitsland fabrieken neer te zetten. Zo richt de Enschedese katoenspinnerij in 1850 een katoenspinnerij op over de grens in Duitsland.
In 1857 wordt er voor de Twentse fabrieken in totaal 7,5 miljoen ton steenkool aangevoerd, dit alles met paard en wagen!
Ook tal van andere grondstoffen die de textielindustrie nodig heeft bij de vervaardiging van katoen en andere producten kunnen goedkoop worden aangevoerd. Alle baumwolspinnerijen bieden volop werkgelegenheid aan een groot aantal arbeiders uit Enschede maar ook komen er vele arbeiders die uit de verarmde regio’s van Friesland, Drente, de kop van Overijssel en het Utrechtse veengebied komen om werk te zoeken in de textielindustrie
Vanaf 1874 moet men in het toenmalig Nederlandsch-Indië de concurrentie aan met andere textielexporterende landen.
Rond 1900 verdienen tienduizenden mensen n hun brood achter de spillen van de weefgetouwen. De fabrikanten verdienen goud aan de uitvoer van katoentjes naar Nederlandsch-Indië. In menselijk opzicht is het echter een stuk minder goed; de arbeidsvoorwaarden zijn slecht, er wordt gewerkt op stukloon waarbij de normen hoog liggen. Gaat het goed met de handel dan wordt het loon wel eens verhoogd; stagneert de afzet, dan worden onmiddellijk loonsverlagingen ingevoerd. Dat hierdoor enkele grote sociale conflicten ontstaan, zal niemand verbazen. De meeste bedrijven zijn in handen van een paar kleine families die de absolute macht hebben.
De crisis in de jaren '30 bleek het begin van het einde te zijn. Sterke concurrentie uit (toenmalige) lagelonenlanden zoals Japan zorgde in de loop der tijd voor structurele overcapaciteit en het marktaandeel in de traditionele afzetgebieden daalde desastreus.
De Tweede Wereldoorlog zorgde in bedrijfsmatig opzicht voor niet al te veel problemen. De bedrijfsstructuur werd in stand gehouden en de fabrieken draaiden door, afzetmogelijkheden werden gevonden in het Duitse Rijk. In de persoonlijke sfeer werd de Raad van Bestuur zwaar getroffen, Abraham Ledeboer kwam terecht in het concentratiekamp Neuengamme en overleefde de verschrikkelijke tijd aldaar niet.
Na de Tweede Wereldoorlog, als Nederland haar rijke kolonie in "De Oost" kwijtraakt en de textielindustrie het belangrijkste afzetgebied verliest, keert het tij en brokkelt het Twentse textielimperium langzaam maar zeker af. In De textielfabrieken sluiten de ene na de andere hun poorten. In de bloeiperiode werken er zo'n 40.000 mensen in de textiel, in oktober 1983 zijn dat er nog maar ruim 5.000.